14
door kunstenmakers die in dorpen en steden met kunstjes doen de
kost verdienen. Deze speelbal is te hard op de grond gevallen en
is gebarsten. Het is de enige geboortegift die jouw ouders je mee
konden geven. Van armoede hebben ze je bij ons klooster achter-
gelaten.’
‘Zijn ze niet binnen geweest?’
Onbarmhartig gaat de dorre stem verder: ‘Nee, het was honden-
weer. Het stormde en als ik me niet vergis, zat de lucht vol sneeuw.
Broeder Simon vond in de donkere avond slechts een krijsend bun-
deltje voor de poort. In geen velden of wegen waren mensen te
bekennen.’
‘Dank, broeder Petrus.’ Met een korte hoofdknik beduidt de prior
dat de schrijver kan vertrekken. Maar die gaat niet meteen weg.
‘Prior?’
‘Ja, scriptor?’
‘Kan Folcmar mij en broeder Hubertus misschien helpen? Voor-
heen kregen wij hulp van broeder Simon, maar dat is voorbij. Vol-
gens broeder Johannes, de leermeester, schrijft Folcmar het mooi-
ste van onze novicen.’
Ludolphus knikt kortaf. Daar zal hij nog over nadenken. Z’n scher-
pe ogen zien meteen dat Folcmar daar wel oren naar heeft. Ach,
misschien kan het in z’n plan passen om deze knaap hier te houden.
Broeder Petrus verdwijnt en Folcmar staat nog voor de schrijftafel,
een beetje opgelucht door de vraag van Petrus. Als hij ’s middags
in de schrijfzaal aan het werk moet, heeft hij weinig te maken met
broeder Marcus.
Langzaam gaat de prior zitten. Z’n ogen dwalen over het grote
boek. Gedachteloos pakt hij een paar bladzijden tussen z’n vingers
en slaat ze om. Folcmar houdt z’n adem in. De prior mag de vlek-
ken niet ontdekken!
‘Door de dood van pater Simon zitten we in moeilijkheden,’ peinst
de prior. ‘Dit mooie boek werd boven in het scriptorium overge-
schreven en pater Simon zorgde voor de miniaturen. Het was zijn
laatste grote werk, maar zijn ogen werden te zwak. Een randver-
sierinkje lukte nog wel, maar meer niet. Al vier jaren is er op Sint