11
niet!’ klinkt het bijna elke dag uit de mond van de prior. En weke-
lijks leest de prior de kloosterregel van Augustinus voor. Er moet
volgens die voorschriften geleefd worden in het Sint Agathakloos-
ter.
‘Broeder Simon is niet meer. Ons klooster telt nu twintig broeders,
dat is niet veel. Maar toch genoeg. Een beetje zout op het eten
maakt dat eten smakelijk: zo moeten jullie binnen deze muren je
roeping zien,’ verklaart de prior ernstig.
Opnieuw voelt Folcmar de twijfel die al zo lang knaagt. Wil hij in
dit kruisherenklooster blijven? Een leven als een zoutkorrel lijkt zo
doods ...
Daarna volgt de necrologie, daarbij wordt gebeden voor de zielen-
rust van op deze datum gestorven kloosterlingen. Ook aan de zie-
lenrust van pater Simon wordt gedacht.
Tijdens het eten valt Folcmars oog steeds op de lege plaats van pater
Simon. Nooit meer zal hij in de vriendelijke ogen van de oude man
kijken. Nooit meer zal hij zich verbazen over de dikke, borstelige
wenkbrauwen. Nooit meer zullen die grote werkhanden vol bruine
vlekken zo rustig gevouwen op tafel liggen. Nooit meer ... Folcmar
krijgt maar een paar hapjes soep naar binnen.
De pap wordt opgediend en daarna moet Folcmar de kok helpen
met afruimen. De kok draagt de mooie naam Joannes Pistorius. Fol-
cmar loopt zo langzaam dat de kok een beetje moppert. Maar Folc-
mar wil broeder Marcus uit de buurt hebben want hij wil zometeen
naar de prior. En dat hoeft pater Joannes ook niet te weten.
De prior is in z’n werkkamer aan de westzijde naast de hoofdin-
gang. Hij geeft Folcmar een afgemeten knikje en schrijft rustig z’n
brief af. Het gekras van de ganzenveer over het papier werkt op
Folcmars zenuwen. De prior is zo rechtlijnig als de liniaal die op de
schrijftafel ligt.
‘Verdriet, m’n zoon?’
Verrast kijkt Folcmar op. Verdriet? Ja, natuurlijk. Hij voelt z’n lip-
pen trillen.
‘Ik ben novice geweest, net als jij. Ook ik had een broeder in het kloos-