20
lijkt uit de zomerhemel gevallen te zijn. Hier vergeet Folcmar z’n
verdriet om de oude Simon. Zelfs de halve bal verdwijnt uit z’n
gedachten.
De dag wordt besloten met het zingen van de completen, de avond-
dienst in de kapel. De dienstdoende priester loopt voor de ande-
ren uit in de plechtige processie door de kloostergangen naar het
koor en sprenkelt met de wijwaterkwast. Dat wordt gedaan tegen
de pest.
Dan zingt de priester: ‘Salve Regina Misericordiae’, Wees gegroet,
koningin, moeder van barmhartigheid.
De beide koren zingen daarop het antwoord: ‘Ons leven, onze
vreugde en onze hoop, wees gegroet.’ Het volgende stuk kent Folc-
mar nog niet uit z’n hoofd, maar wel verstaat hij het alleen door de
priester gezongen slot: ‘De hulp van God blijve altijd met ons.’ En
het antwoord van het koor zingt ook Folcmar vol overtuiging mee:
‘Amen.’
De dag van Sint Pieter is om. De kloosterlingen schuifelen naar hun
bed op de slaapzaal. Helemaal achterin zijn de slaapplaatsen voor
de novicen. Iedereen houdt z’n habijt aan, dat is verplicht. Folcmar
valt bijna meteen in slaap, ook nu weer met de houten bal in de
hand. Hij is zelfs te moe voor een stiekem fluisterpraatje met Din-
ther.
Als het klooster in diepe rust is, brandt er in de werkkamer van
de prior nog een vetkaarsje. Hij schrijft de gebeurtenissen van de
afgelopen dag op en daarna zijn besluiten voor de nieuwe dag. Hij
knikt langzaam bij het overlezen van de laatste zin: …
daarom moet
die halve bal in het vuur verbranden om de fout van pater Simon goed te
maken.