18
was gewijd aan Agatha. In 1372 mochten de kruisbroeders hier een
klooster bouwen en ...’ Folcmars gedachten dwalen af. Hij weet dit
al lang. Pater Johannes vertelt te vaak hetzelfde. Hij zal straks gaan
vertellen dat de resten van de kleine kapel onder de grote kloos-
terkerk liggen. Folcmar pakt z’n houten stift en strijkt de Latijnse
woorden op z’n wasbord weg. Voorzichtig trekt de scherpe punt
nu ondiepe lijnen in de zachte was. Lijn voor lijn groeit er een kerk-
raam. Hij verdeelt het in vakjes en tekent de gezichten vanWolbert,
Geryt en ook de brutale snuit van Dinther. Het laatste en grootste
raampje vult hij met het wiebelhoofd van magister Johannes. Met
opzet maakt hij de nek te dun en het hoofd te lang. Misschien kan
hij het straks even aan Dinther laten zien.
Maar wat is het stil. Veel te stil. Hij ruikt plotseling een wat zure
lucht. Verschrikt schiet z’n hoofd omhoog. Naast hem staat mees-
ter Johannes. Folcmar houdt z’n adem in en staart met bloedrode
wangen naar beneden. Naar die andere magister Johannes met dat
veel te dunne nekje.
Hier zal hij boete voor moeten doen. Meester Johannes buigt zich
voorover en tilt Folcmars kin langzaam omhoog. Folcmar ziet de
rode adertjes rond z’n ogen; de smalle rechte neus en de strenge
mond komen op hem af.
‘Wat doe jij?’
‘Ik luisterde naar u en zonder na te denken tekende ik.’
Johannes de Lumine pakt het wasbordje. De strenge boosheid ver-
andert in verbaasdheid. Wat ongelovig schudt hij z’n hoofd. Folc-
mar verlangt ineens erg naar de akkers van de Heytrack, de kloos-
terboerderij waar hij is opgegroeid. Waarom doet de meester zo
vreemd? Magister Johannes neemt het wasbordje mee naar voren
en legt het zorgvuldig op een hoekje van de katheder.
‘We gaan door met de les.’
‘s Middags moet Folcmar bij de prior komen. Meteen ontdekt hij
het wasbordje.
‘Heb jij dit gemaakt, novice Folcmar?’
De stem van de prior klinkt vlak als hij het bordje onder Folcmars