dood wachtte hier achter elke heuvel en lag op de loer in de stille
spelonken, nestelde in groepen bomen langs eenzame wegen. Hij
had het leren verwachten van het land dat zijn zus had vernietigd,
waar haar leven was weggevloeid als de gom uit de verse groeven
van de sapodillabomen.
Wellicht was Otto naar zijn plantage gegaan, een verwilderde groep
oliepalmen in de buurt van de bergen. Hij opende zijn mond om
het Tito te vragen, maar bedacht zich. Otto zou het hem hebben
laten weten. De man was zo betrouwbaar als de zonsopgang wan-
neer het op zaken aankwam. Hij was naar de stad vertrokken met
de belofte om Shaw te ontmoeten als hij om tien uur terugkwam.
Het was nu half elf. Niet verrassend gezien de ontspannen houding
ten opzichte van tijd in Centraal-Amerika, maar Otto had die
denkwijze nooit gedeeld.
‘Ik ben een Guatemalaan, geboren op New Yorkse tijd. Hoe is het
mogelijk?’ Hij had het vaak gezegd met een karakteristiek gegrin-
nik. Otto was inderdaad een raadsel.
Shaw gaf Tito de opdracht om te beginnen met het bellen van Otto’s
vaste zakelijke contacten en liep in de richting van zijn truck, met
Axel op zijn hielen. Opnieuw belde hij met zijn eigen telefoon de
satelliettelefoon van Otto. Geen antwoord. Hij startte de motor en
reed rechtstreeks richting het goed onderhouden stenen huis dat
Otto zijn thuis noemde. Het grind sloeg tegen de onderkant van
de auto terwijl ze zich voortbewogen. Een moment dacht hij het
geratel van geweervuur te horen. Hij trapte op de rem en wachtte,
zijn oren gespitst.
Niets. Zijn verbeelding. Hij vervolgde zijn weg.
Modder zoog aan de banden en bespatte het onderstel op de plekken
waar het grind op de weg nagenoeg verdwenen was. Hij opende de
ramen, maar dat bracht geen frisse bries met zich mee. Vochtige
lucht stroomde naar binnen en sneed zijn adem af.
Hij was hier nu al ruim vier jaar, maar Shaw was nog steeds niet
gewend geraakt aan het weer. De winter bracht dagelijkse stort-
7
1,2,3,4,5,6 8,9,10,11,12,13