16
gen en is nu bedekt met vliegen en vleesetende mieren.
Elka loopt over potscherven engebrokenkalebassen.Maar door
het eelt onder zijn voeten voelt hij er niets van. Hij kijkt nauwe-
lijks naar demannen van het dorp die op hun lage krukjes zitten
om zich voor de nieuwe dag mooi te maken. Hun lange, zwarte
haar dat tot op hun middel hangt, wordt uitgekamd en in een
staart gebonden. De mannen die voor de jacht het bos ingaan,
steken hun haarstaart door een korte, holle bamboestok. Die
beschermt hen. Zo kan hun haar in het bos niet aan een tak of
een struik blijven hangen.
De andere indianen, die in het dorp blijven, zijn juist begonnen
hun gezichten te beschilderen met rode en zwarte kleurstof.
Op hun voorhoofd, wangen, neus, kin en bovenlijf maken ze
lijnen en figuren volgens een vast patroon. Ze keuren elkaars
versiering enhelpenelkaarmet het aanbrengenvande kleurstof.
Drie vrouwen komen aanlopen met potten cassavedrank voor
de mannen in de kring.
Als Elka de zware vis bij het grote dorpshuis wil brengen, werpt
hij snel een zijdelingse blik op de geboortehut aan de rand van
het dorp, waar zijn moeder is. Hij ziet sommige figuren in de
schaduw van het bladerdak, maar hij kan niet zien wat zij daar
doen.
Dan... een plotselinge schreeuw vanuit die hut. Die schreeuw
laat hemweten dat hij toch nog op tijd teruggekomen is. ‘Grote
zus,’ schreeuwt Elka in paniek. Een oudere vrouw steekt haar
hoofd uit de opening van haar hut en staart verbaasd naar Elka,
die de grote vis voor haar voeten op de grond smijt. Weer een
kreet uit die hut.
Nu een zwakker huilgeluid. De baby is geboren.
Elka rent naar de hut.Wat ziet hij? Zijn stiefvader Tumika, voor-
overgebogen over een klein iets. Het ligt op bladeren van de
bananenboomop de grond aan de voeten van zijnmoeder.Wat
1,2,3,4,5,6,7 9,10,11,12,13