6
Daar is Monica het mee eens. Ze wonen, zo lang ze zich kan herin-
neren, hier aan de rand van Rotterdam. Dat is wel iets heel anders dan
een dorp op de Veluwe. Ze laat vaders woorden tot zich doordringen.
Ze moet naar een andere school. Ze raakt haar vriendinnen kwijt. Haar
vertrouwde omgeving. De kerkelijke gemeente waar ze toe behoort.
De jeugdvereniging en catechisatie.
Langzaam schudt ze haar hoofd. Dit wil ze niet. Dit mag niet. Dit
kan niet.
Haar zusje Anita denkt hetzelfde, want ze zegt: ‘Nee papa, dat kan
niet. Ik heb hier mijn vriendinnen. Daar is alles vreemd.’
Nu komen er meer tongen los. Daan en Luuk beginnen ook te pro-
testeren. Ineens begint iedereen te praten. De een wil boven de ander
uit komen en niemand is meer te verstaan.
Moeder brengt haar handen naar haar oren. ‘Een voor een alsjeblieft.’
Monica kijkt naar haar zusje Nienke van twee, die langs haar heen
drentelt. Gelukkig snapt zij er nog niets van. En al snapte ze het wel,
dan gaf het nog niet. Zij hoeft niets achter te laten. De school is voor
haar nog ver weg en vriendinnetjes maken is ook nog lang niet aan
de orde.
Ze trekt Nienke op schoot, alsof ze houvast zocht. Ze voelt een en al
protest. Van de stad naar een rustig dorp op de Veluwe. Hoe krijgt
vader het in zijn hoofd? En vindt moeder het zomaar goed? Heeft zij
hier niets in te zeggen? Ze wilde dat moeder die was nou eens liet
liggen. Lekker belangrijk.
‘Mam? Wat vindt u ervan?’
Haar moeder kijkt op en glimlacht. ‘Ik ben vooral blij voor papa,’
zegt ze.
‘Maar vindt u het niet veel te ver weg?’
Moeder legt een opgevouwen handdoek op de stapel en trekt de
volgende uit de wasmand. ‘Het zal best even wennen zijn. Maar je
vergeet dat ik opgegroeid ben in een dorp, al is het niet op de Veluwe,
maar in de Achterhoek. Ik houd van de natuur. De bossen, de weiden
en de heide zijn me altijd blijven trekken. Ik heb hier in Rotterdam
1,2,3 5,6,7,8,9,10,11