12
hebt gemaakt.’
Oei, Zwart komt in actie en hij lijkt het meteen op haar gemunt te
hebben. Nu zullen ze wat gaan beleven, want ze heeft nog geen letter
in haar werkboek gezet.
Monica draait zich om en zegt eerlijk: ‘Het heeft geen zin dat ik kom,
meneer. Ik heb nog niets gemaakt.’
‘Wat zat je dan te schrijven?’
‘Een briefje.’
‘Wat voor briefje?’
‘Niets bijzonders.’
‘Als het niets bijzonders is, wil ik dat wel eens zien.’
‘Néé!’ De felheid klinkt in het korte woordje door. Maar juist dat
alarmeert Zwart nog meer. Hij staat op en komt naar Monica toe.
‘Het briefje.’ Hij houdt zijn hand op.
Monica kijkt wanhopig om zich heen. Ze geeft dat briefje niet. Nóóit!
Ze weet niet eens waar het gebleven is. Gelukkig. Kan ze het niet geven
ook. Maar Zwart bukt zich en raapt wat van de grond.
Monica komt half overeind. ‘Néé,’ zegt ze nog eens.
Iedereen is ondertussen stil geworden. De klas is duidelijk nieuwsgie-
rig naar de dingen die komen gaan. Achter zijn bureau kucht Zwart
een paar keer en begint dan met luide stem het briefje voor te lezen.
‘Wat is er met je? Hieronder opschrijven.
WIJ GAAN VERHUIZEN!!!
Als je hier in de buurt blijft, is het niet erg.
Het is wel erg. We gaan naar de Veluwe.
Kan je niet proberen hier te blijven? Wij kunnen jou niet missen en Tim
zal het verschrikkelijk vinden.
Ik moet Tim niet.
Het klinkt wel leuk: Monica Uittenbogaard.’
Monica kan wel door de grond zakken. Ze durft niet naar Tim te
kijken. Wat een vreselijke vent, die Zwart! Hoe durft hij?
Om haar heen wordt door het lokaal geschreeuwd, gelachen en er
worden allerlei vragen gesteld.
1,2,3,4,5,6,7,8,9 11