7
en kijkt haar afwachtend aan.
Wat moet ze nu zeggen door de telefoon? Gelukkig begint
oma zelf al te praten.
‘Dag Louisa.’
Isa zegt niks. Oma noemt haar altijd Louisa. Maar zo heet ze
dus niet. Zij heet Isa. Ze is wel naar oma vernoemd, maar ze
is blij dat papa en mama haar gewoon Isa hebben genoemd.
Louisa is veel te deftig.
‘Zeg eens wat, Isa.’
Dat is beter. Isa weet opeens weer wat ze wilde zeggen.
‘Oma,waaromhad u vanmorgen de gordijnen dicht? Ikwilde
aanbellen, maar toen kwam Rosa en gingen we knikkeren.
Lag u nog op bed?’
‘Zo. Zaten de gordijnen nog dicht?Wat dom. Maar nu zijn ze
open, hoor. Wanneer kom je langs?’
‘Vanmiddag.’
‘Mooi, kom je me helpen?’
‘Waarmee?’ Isa heeft niet veel zin om boodschappen te doen
voor oma. Het is nu knikkertijd. En voordat ze naar oma
gaat,wil ze nog evenmet Rosa knikkeren op het schoolplein.
‘We gaan appeltjes met bonen koken.’
Ha, dat wil Isa wel. Niemand kan zo lekker appeltjes met
bonen koken als oma.
‘Goed, ik ga eerst even met Rosa spelen en dan kom ik.’ Isa
legt de telefoon weg.
‘En, heeft oma uitgeslapen?’
‘Daar heeft ze niks meer van gezegd. Ik ga vanmiddag naar
haar toe.’
‘Wat gaan jullie doen?’
Isa neemt een grote hap van haar boterham. Ze heeft opeens
veel trek.
1,2,3,4 6,7,8,9,10,11,12,13,14