6
vrolijk heen en weer zwiept. Pieter blijft staan. Hij kent dat
meisje echt. Maar waarvan? Dat wil hij meteen weten. En
er is maar een manier om erachter te komen. Hij moet een
praatje met haar maken.
‘Hé, ga je op reis?’ vraagt hij.
Het meisje kijkt hem nieuwsgierig aan.
‘Ikganaarmijnoma.Ben jijweer opbezoekbij je opa?’ zegt ze.
Huh? Hoe kan zij dat nou weten?
‘Hoe weet jij nou wie mijn opa is?’
‘Ik zag je pas in de tuin.’
En dan weet Pieter het. Hij heeft dit meisje de vorige keer
gezien in het huis naast dat van opa.Toen zat ze samen met
de buurvrouw voor het raam naar de duiven te kijken.
‘O, nu snap ik het. Ben jij dan dat meisje dat bij haar oma
op bezoek was?’
‘Ja, en nu ga ik bij haar logeren.’
Dat is leuk, denkt Pieter. Als dat meisje vaak naar haar oma
gaat, heeft hij mooi iemand om mee te spelen als hij hier is.
Zijn hart maakt een sprongetje. Hij steekt snel de straat over
en gaat naast haar lopen.
Maar opeens komt er een ander kind de straat in rennen. Ze
rammelt met haar knikkerzak.
‘Isa, wil je met mij knikkeren?’
Isa? Zo heet ze dus. Mooie naam.
‘Ik wil ook wel meedoen,’ zegt Pieter.
‘Maar ik moet eerst mijn koffer binnen zetten bij oma,’ zegt
Isa. Het is net of ze schrikt. Ze staart naar het huis van haar
oma en holt dan hard weg.
‘Gaan jullie maar vast knikkeren,’ roept ze. ‘Daarzo, op het
schoolplein. Ik kom zo.’
Ze rent weg. Het koffertje slingert achter haar aan.
1,2,3,4,5,6,7,8,9 11,12,13,14