21
E E R S T E
S T A AT
zichzelven een wet.’ Kortom: deze wet is precies
dezelfde als die later samengevat werd in de Tien
Geboden op de berg Sinaï.
Jij als mens moet aan die wet op twee manieren
voldoen. Allereerst doordat de krachten van je
ziel gelijk moeten zijn aan deze wet. Dit wordt
wel de hebbelijke rechtvaardigheid genoemd.
Maar daarnaast eist de wet van je dat je ook een
dadelijke rechtvaardigheid hebt: dat je daden dus
overeenkomen met die wet. Deze twee bij elkaar
vormen de oorspronkelijke rechtvaardigheid.
Hoe was mijn verstand in die rechte staat?
Je verstand was een heldere lamp. Je wist precies
wat de wet van God inhield en je kon je er dus
ook exact aan houden. Dat kon ook niet anders,
omdat je naar Gods beeld geschapen bent. Nee,
Adam had geen stenen tafelen waar de wet op
stond. Maar de wet was als het ware in zijn geest
geschreven. Kijk hierbij naar de heidenen, die een
ingeschapen kennis van goed en kwaad hebben,
zie Romeinen 2:14 en 15. Een duidelijk bewijs
van Adams verlichte verstand was het feit dat hij
alle dieren een naam kon geven, zoals ze waren
naar hun aard. De naam paste uitstekend bij de
manier van doen van het dier.
Dus mijn wil kwam overeen met de wil van God?
Precies. Er was geen verdorvenheid in, geen
voorliefde of neiging tot verkeerde dingen, zie
Romeinen 7:7. Zoals de schaduw een lichaam
volgt dat in de zon loopt, zo volgde jouw
wil de wil van de Schepper. Denk niet dat de
wil balanceerde tussen goed en kwaad en in
evenwicht was. De wet kan jou namelijk geen
moment toestaan om niet gericht te zijn op God
en Zijn wil als je hoogste doel. De wet was op je
ziel afgedrukt.
Hoe zat het met mijn neigingen?
Die waren ordelijk, zuiver en heilig. Gericht op
de liefde van God, zie 2 Thessalonicenzen 3:5.
Denk aan een plas met troebel water. Die is niet
geschikt om het spiegelbeeld van de zon goed
weer te geven. Zo is een hart, vervuld met slechte
neigingen, ook niet geschikt om gemeenschap
met God te hebben.
Je weet dat neigingen niet alleen met je ziel, maar
vooral ook met je lichaam te maken hebben.
Ook de lichamelijke neigingen waren volledig
goed, maar wel ondergeschikt aan de geestelijke
neigingen, die gerichtheid op Gods liefde.
Jouw geestelijke en lichamelijke behoeften en
neigingen waren het dus volledig met elkaar eens,
anders zou er binnen in je een tegenstrijdigheid
zijn. Als je ziel uitgaat naar God als hoogste Doel,
kan je lichaam zich onmogelijk volledig richten
op je eigen ik.
Je neigingen hadden in deze rechte staat ook
geen last van allerlei verwarring. Dat kwam
1...,5,6,7,8,9,10,11,12,13,14 15