13
gepluimde hoed. Officieren springen op en buigen voor de mar-
kies. Die wuift lachend en roept iets. De officieren en manschappen
lachen vrolijk met hem mee. Natuurlijk een flauwe grap over Saar.
De markies stijgt af en vlugge handen vouwen een stromatras dub-
bel. Het stromatras uit de bedstee van vader en moeder. Daarop
mag de aanvoerder zitten. Als een schuw hondje scharrelt Ludwig
tussen de Fransen door tot vlak voor de markies.
‘Heer, ik kan u helpen. Ik ken alle adellijke huizen, alle boerderijen.
Ik weet waar mensen hun spullen verstoppen.’
De markies schudt zijn lange, zwarte haren naar achteren. Het zal
wel heet zijn, zo’n dikke bos krullen. De Rochefort begrijpt het
gebrabbel niet, maar hij wenkt iemand. Een man met een eigen-
aardige hoedje op zijn hoofd. Een hoedje waarop een gele en een
groene veer gestoken zijn.
‘Een tolk,’ mompelt vader. Gespannen luisteren ze mee hoe deze
tolk de woorden van Ludwig vertaalt. Als de tolk is uitgesproken,
knikt de markies goedkeurend.
De geur van gebraden vlees drijft naar de schuur. Michael heeft een
hekel aan zichzelf, maar hij heeft plotseling honger.
‘Dieven,’ zegt hij half hardop.
‘Stil,’ fluistert vader. ‘Een volle maag geeft tevreden kerels. Dat
geldt zelfs voor Fransen. Misschien steken ze de boerderij niet in
brand. Misschien...’
Hij breekt zijn hoopvolle gefluister af. Ludwig komt met scheef-
gehouden hoofd op de schuur af. Weet hij dat ze hier zitten?
Achterdochtig glijdt de blik van de bedelaar langs de schuur.
Michael hoort hem in zichzelf praten. ‘Geiten, de kippen... vast in
de schuur. Hoewel, ik hoor niets.’
Hun twee geiten staan verderop achter het hekwerk. De kippen
zijn in een mand gestopt en verhuisd naar een boerderij die nog
verder van de weg af staat.
Door de kieren tussen de brede planken kunnen ze Ludwig volgen.
Aarzelend loopt hij op de deur af.
‘Verberg je,’ zegt vader op gedempte toon. Zelf valt hij op zijn knie-
en en verschuilt zich achter een kist. Maar de kist is te klein en zijn
1,2,3,4,5,6,7,8 10,11,12