14
rug steekt er dwaas bovenuit. Michael en moeder hebben helemaal
geen schuilplaats. Dom dat ze niet op het zoldertje zijn gekropen,
daar is nu geen tijd meer voor. Ludwig rukt de deur open en loert
naar binnen.
Hij ziet hen en krimpt in elkaar van schrik. Dan brult hij met over-
slaande stem: ‘Ja, ja! Hier!’
De Franse soldaten horen hem niet. Veel te druk met eten, drinken
en lachen.
‘Ludwig,’ vleit moeder. ‘Weet je nog van afgelopen winter? Ik heb
je warme pap gegeven en een jas van mijn man. Laat ons hier zit-
ten. We zijn toch buren?’
Ludwig rekt zich uit. De schrik is voorbij en spottend antwoordt
hij: ‘Jas? Dat halfvergane ding? Warme pap? Vastgekoekte, aange-
brande rotzooi. Nee, nu is het mijn tijd!’
Hij smijt de deur dicht en schuift de grendel ervoor. Hij holt naar de
feestende officieren en trekt de tolk aan zijn mouw. Al wijzend naar
de schuur doet Ludwig zijn verhaal.
Vier soldaten lopen met de geweren in de aanslag naar de schuur.
‘Afgelopen,’ zegt vader moedeloos.
De tolk vraagt waar de rest van het vee is. Vader maakt een vaag
gebaar naar het zuiden en zegt dat hij de rest van zijn veestapel
heeft weggejaagd.
‘Twee koeien, twee geiten, een varken en een stuk of tien kippen,’
zegt Ludwig giftig. ‘Ze zijn vast niet ver weg, hè Albert?’
Maar goed dat de Fransen het niet verstaan. De tolk kijkt van vader
naar Ludwig.
‘Je bent gek, Ludwig,’ zegt vader kalm. ‘Je kiest de kant van de
Fransen, maar wat ga je doen als de Fransen weg zijn?’
‘Die gaan niet weg,’ gilt Ludwig. ‘Niemand kan hen verslaan!’
Vader snuift en haalt zijn schouders op. Michael verwacht dat Lud-
wig woedend zal uitvallen. Maar er trekt een vals lachje over het
gezicht van Ludwig. Hij trekt de tolk aan zijn mouw.
‘Deze man heeft een broer.’
De tolk rukt zich los en snauwt: ‘Dat is nog eens nieuws.’
1,2,3,4,5,6,7,8,9 11,12