9
h o o f d s t u k 1
De vijand op het erf
juni 1672
De rook laat zijn ogen tranen. Boven de bomen stijgen dreigende,
zwarte pluimen omhoog. Ergens achter het smalle wilgenbos gilt
iemand, hoog en hard. Michaels hart bonkt in zijn keel. Angst wint
het van zijn boosheid. Zojuist stond hij met gebalde vuisten tegen-
over zijn vader, maar die ruzie is nu onbelangrijk. Ook al gloeit en
tintelt zijn rechteroor nog van de mep die hij kreeg.
Over de dijk davert een op hol geslagen paard voorbij. Een stuk rij-
tuig zonder wielen bonkt achter het angstige beest aan.
‘Het rijtuig van de barones,’ zegt vader geschrokken.
‘Wat zou er met het arme mens gebeurd zijn?’ fluistert moeder.
Michael houdt zijn hoofd schuin en vangt vaders bezorgde blik. Die
is hun ruzie zeker ook vergeten. Ze horen het allemaal tegelijk: het
hoefgetrappel van paarden, heel veel paarden. Stampende voeten
van rijen soldaten achter de hoog opgeschoten wilgen. Tussen hen
en de soldaten ligt alleen een smalle strook moerasland.
Ongeveer vier mijl naar het oosten stroomt de IJssel en aan de over-
kant ligt Zutphen. De soms zo woeste IJssel is door de warme, dro-
ge zomer veranderd in een smalle, ondiepe stroom. De vijand kan
er zomaar doortrekken als ze de juiste plaatsen weten.
En die weten ze dus, het is zover. Het bouwen van schansen en
andere verdedigingswerken heeft niet geholpen. De boeren hebben
zich voor niets in het zweet gegraven en gesjouwd. De Franse troe-
pen van koning Lodewijk de Veertiende marcheren dwars door het
land. Waar is nu de Prins van Oranje, Willem de Derde?
‘We wonen gelukkig niet meteen aan de weg. Misschien trekken ze
1,2,3,4 6,7,8,9,10,11,12