8)
De geboorte van Christus
W
I J Z E
: R
UWE
S T ROMEN
MORG EN
WOEDEN
Toen Augustus eens regeerde,
keizer van ’t Romeinse Rijk,
was er iets wat hij begeerde,
en Hij voerde ’t uit gelijk.
In elk land wordt opgeschreven
hoeveel onderdanen leven.
Dit was ’t keizerlijk gebod;
maar veel hoger regeert God!
’t Joodse volk ging men beschrijven.
Voor hen had men uitgedacht:
in zijn stad moest men niet blijven,
maar men ging naar zijn geslacht.
In registers stond ’t getekend.
Zo werd Israël gerekend.
’t Leek geheel Augustus’ daad,
maar hij voerde uit Gods raad.
Jozef en Maria samen
gingen op uit Nazareth,
totdat ze in Beth’lem kwamen.
Hier werd toen hun naam gezet.
Onderdak moest er nu komen.
In een stal werd plaatsgenomen;
in de herberg was er geen.
’t Moest door de verneed’ring heen.
1,2,3,4,5 7