Jorinde schiet in de lach. ‘Ik zie het al helemaal voor me. Com-
pleet met stropdas zeker?’
‘Ik ben benieuwd, straks weten we het.’
Aandachtig kijkt Iris naar de rivier, waar de zon zilverblaadjes op
de golven tovert. Ze heeft dat al zo vaak gezien, maar het maakt
steeds weer indruk. Ze neemt het beeld goed in zich op en put
er moed uit voor vandaag.
Plotseling wordt er achter haar luid gebeld, niet een of twee keer,
maar het getingel blijft aanhouden. Als Iris zich geïrriteerd om-
draait, racet David voorbij. ‘Wat een mietjes! Zal ik jullie even
duwen?’
‘Echt niet!’ Iris laat zich niet kennen en passeert Tessa en Jorinde.
‘Wie het eerst op de brug is!’ David moet hard trappen om haar
voor te blijven. Bovenop doet hij het rustiger aan en gaat hij
naast haar fietsen.
‘Dat is geen kunst,’ hijgt Iris. ‘Jij bent langer dan ik.’
‘Jij doet het ook niet slecht,’ moet David toegeven.
‘Dank je.’
‘Weet je...’ David wijst naar zijn neus. ‘Merk je niets, als ik naast
je fiets?’
‘Wat bedoel je?’
‘Ik lig steeds een neuslengte voor.’
Iris schiet in de lach. ‘Je hebt wel humor op de vroege morgen.’
‘Jij toch ook?’
‘Ja hoor.’ Zwijgend trapt Iris verder.
‘Zie je ertegen op?’ vraagt David.
‘Een beetje wel, maar ik ga niet klagen. Dat heeft geen zin.’
‘Oké,’ beaamt David.
‘Gelukkig zitten we op dezelfde school. Daar zijn we blij om.’
‘Ik laat je ook niet in de steek.’
Iris vindt het tof van David, echt iets voor hem. ‘Fijn!’
1,2,3,4,5,6 8,9,10,11,12