8
van het voorraam was naar beneden. Hij voelde aan de
achterdeur. Dicht. Met zijn voet verschoof hij de deurmat.
Geen sleutel. Ook geen briefje. Hij gooide zijn jas op de
tuintafel.
‘Is daar iemand?’ hoorde hij de buurvrouw roepen.
‘Nee!’ riep hij. Hij hoorde haar klompen bij de schutting
vandaan gaan. Als ze nu maar niet naar hem toe kwam! De
vorige keer had ze hem drinken gebracht, en een koekje.
Heel aardig natuurlijk, maar ze was ook over mam begon-
nen. Of mam ziek was. En of ze al naar de dokter geweest
was. En dat hij altijd bij haar mocht komen. Natuurlijk,
want een goeie buur was beter...
Ergens klapte een deur. Gideon wandelde het pad af.
‘Is daar iemand?’ hoorde hij de buurvrouw weer roepen.
‘Een inbreker,’ zei hij. Een inbreker zou een zware klus
aan hun huis hebben. Alle ramen zaten potdicht. ’s Mor-
gens vroeg, als pap nog thuis was, zette mam ze wijd open.
Daarna ging alles dicht. Zelfs de extra sloten erop. En
’s nachts waakte het alarm.
Gideon liep de straat uit. De Badweg was vlakbij. Hij aar-
zelde. Bij de strandopgang stonden een paar fietsen. Mis-
schien waren Gert en Ralf er. En Eveliene. Vlug liep hij
door. Bij de volgende strandopgang was het rustiger. En
bij de laatste, voor de duinen begonnen, stond niet één
fiets. Langzaam liep hij naar beneden. Daar was de zee. De
branding. In de verte holden de jongens. Hij zag een vlie-
ger. Het zou die van Ralf kunnen zijn. Hij keek de andere
kant op. Het strand was daar zo goed als leeg. Twee man-
nen met een hond. En nog weer een eind verder een vrouw.
Mam...?
Hij trok zijn schoenen uit en liep over het natte zand naar
haar toe. Hij riep haar. Ze leek een standbeeld. Toen hij
1,2,3 5,6,7,8