12
Want toen ze nog bij het circus waren, geloofden ze
niet in God. En hij waarschuwt haar, dat, als ze groter
mag worden, ze nooit naar circussen moet gaan, waar
gespot wordt en de Heere niet gevreesd wordt.
Ongemerkt denkt Lydia toch weer aan de brief.
En wat schreef hij nog meer? Wat vond ze ook altijd zo
mooi? Deze regel: Mijn lieve kind, wat er ook gebeurt in
je leven, zeg alles tegen de Heere, Hij is een Vader der
wezen. Dan, dan snikt ze zomaar, als ze weer aan deze
regel denkt. In een wip is ze uit bed, knielt neer en bidt:
‘Heere, U kunt toch helpen? Ik ben zo alleen en ... en, ik
wil niet naar een andere school.Wilt U alles vergeven?
Om Jezus’ wil, amen.’
Vlug kruipt ze weer onder de dekens. Haar boosheid
is ineens over. Maar ze voelt zich wel verdrietig. En zo
alleen. Ze drukt haar gezicht diep in het kussen en blijft
zachtjes snikken.
De maan schijnt op een klein, verdrietig meisje. Maar
. . de maan kan niet troosten en helpen. Maar hoger,
veel hoger dan de maan woont de Heere, Die het gebed
van verdrietige kinderen hoort. En, Hij kan wél helpen!
1,2,3,4,5,6,7 8