12
Als Jotta zegt dat er een schip bij de Wilhelminakade ligt
met oorlogsspullen, dan is dat zo. Ralf vraagt zich weleens
af of hij niet op straat slaapt, want hij is altijd buiten als zij
ook buiten zijn. Hij is altijd de laatste die naar huis gaat.
Over zijn vader en moeder heeft Ralf hem nog nooit horen
praten.
Eigenlijk heet hij geen Jotta. Hij heet Jochem, maar als je
hem zo noemt, luistert hij niet naar je.
Het is een flink eind lopen, over deWillemsbrug en dan nog
een heel stuk. Ze rennen het grootste deel, Henri voorop.
Ralf houdt tijdens het rennen met zijn hand zijn pet vast.
Er staat al een hele groep jongens op de kade als ze aan-
komen. Ze mogen niet dichterbij komen. Een paar politie-
agenten staan om het schip heen. Aan hun gezichten zien
ze dat ze niet moeten proberen dichterbij te komen.
Jotta staat samen met een groep andere jongens met zijn
neus vooraan. Een grijze, groezelige pet staat scheef op zijn
krullende, blonde haar. Het maakt dat zijn gezicht met de
vreemde, grijze ogen er nog brutaler uitziet. Hij steekt een
hoofd boven iedereen uit, zo lang is hij. Sterk is hij ook.
Ralf heeft weleens jaloers naar zijn pezige armen gekeken.
Je zag de keiharde spieren onder zijn huid bewegen als hij
in de haven mocht helpen met sjouwen.
Vlakbij het schip met oorlogsspullen ligt een geweldig pas-
sagiersschip voor anker. Ralf heeft het een paar dagen eer-
der al gezien.Wat een schip! De letters op de voorkant zijn
stuk voor stuk bijna zo groot als hijzelf.
‘Statendam’ staat er. De reddingsboten torenen meters
boven de kade uit. Als hij zijn hoofd in zijn nek legt, kijkt
hij tegen hun witte onderkant aan.
Ze gaan bij Jotta staan. Die kijkt een beetje verveeld om
1,2,3,4,5,6,7 9