9
Hij moet iedere dag eerst naar huis komen. Moeder zal wel
op hem wachten. Dat doet ze altijd.
‘Als ik je gezicht maar even zie,’ zegt ze, als hij moppert dat
hij eerst het hele stuk naar huis moet en dan pas met de
jongens mee kan.
Ze wonen vlak bij het Alkemadeplein.
Hij prutst met het slot van de voordeur. De benauwde
lucht die in het trappenhuis hangt, slaat hem tegemoet. Hij
moet er altijd weer even aan wennen.
In het hoge herenhuis met de gebladderde kozijnen wonen
acht gezinnen. Iedereen heeft evenveel ruimte. Een ver-
dieping onder hen woont een gezin met elf kinderen, de
familie Versloot. Die hebben met z’n dertienen net zoveel
ruimte als zij met z’n drieën.
Een broer of zus heeft hij niet.Wel gehad. Een klein broer-
tje, Machieltje, twee jaar geleden.
Hij denkt liever niet aan die tijd terug, want als hij dat doet,
lijkt het alsof het donkerder om hem heen wordt dan het
eigenlijk is.
Met grote stappen begint hij de trap te beklimmen. Zij
wonen op de vierde verdieping, helemaal bovenin. Dat is
niet zo handig. Je moet al die trappen op. Daarom komt
zijn vader bijna nooit buiten. Die kan dat gewoon niet.
Op de derde verdieping zit Lowietje op de trap. Lowietje
zit eigenlijk altijd op de trap. Hoe oud hij is, weet Ralf niet.
Drie of vier jaar misschien. Als je Lowietje ziet, zie je met-
een dat hij, zoals moeder zegt, ‘niet goed’ is. Hij kijkt altijd
scheel en zijn ogen staan scheef. Hij heeft een kleine, natte
mond waaruit af en toe een sliertje kwijl druipt.
Lowietje mag overdag niet binnen van zijn moeder. Af en
toe hoort Ralf haar tegen hem schreeuwen. Hij krijgt een
1,2,3,4 6,7,8,9