9
‘Heel vaak.’
‘Die verkopen jullie dan zeker?’
Renske denkt even na. Hun poezen zijn buitenpoezen. Ze zijn
altijd in de schuur of op het erf. Er komt een rimpel boven
haar neus.
‘Natuurlijk,’ zegt ze. ‘Wat dacht jij!’
‘Ik wou dat ik er eentje mocht,’ zegt Jeroen. ‘Mag ik een keer
bij jou komen kijken?’
Renske kan geen antwoord geven.
De juf klapt in haar handen. ‘We gaan beginnen.’
Het verhaal gaat vandaag over de schepping. God heeft alles
geschapen, vertelt juf, dus ook de dieren. Eerst de vissen en
de vogels en daarna de andere dieren, grote en kleine. Na
de dieren heeft God de mensen geschapen. Adam en Eva. Zij
moesten voor de dieren zorgen. Renske denkt aan de poezen
op hun boerderij. Zouden er in het paradijs, in die mooie tuin
van Adam en Eva, veel poezen zijn geweest? Hoeveel jonge
katjes worden er eigenlijk bij hen op de boerderij geboren?
Ze zou het niet weten. Je kunt er niet mee spelen, ze komen
niet eens in huis. Maar waar blijven ze allemaal? Ze hebben
er nog nooit eentje verkocht.
Na de vertelling uit de Bijbel mag iedereen iets over dieren
vertellen. Als Renske aan de beurt is, pakt ze een jampotje
uit haar tas. Er zit water in en in dat water drijft een ei.
‘Ha, ha,’ lacht Jeroen. ‘Waarom heb je een potje ei meege-
bracht?’
‘Omdat bij een ei een kip hoort, nou goed?’
‘Maar waarom zit dat ei in een potje met water?’ vraagt juf.
‘Dat is nog geheim,’ zegt Renske. ‘Dat zult u straks wel zien.’
‘Goed,’ zegt juf.‘Dan gaanwe eerst verder praten over dieren.
1,2,3,4 6,7,8,9,10,11,12