14
bij het hek.
‘En, is het ei uitgekomen?’
‘Ja.’
‘Vond iedereen het leuk?’
‘Jawel, maar dat kan me niks schelen.’ Renske duwt de
trappers omlaag en fietst zo hard ze kan weg. Ze kijkt niet
eens of er een auto aankomt. Ze steekt zomaar de straat over.
‘Wacht eens.’ Sander komt naast haar fietsen en trekt haar
aan haar schouder. ‘Wat is er met jou? Wat doe je raar? Von-
den ze het kuikentje niet geinig?’
‘Jawel, maar ze doen allemaal gemeen tegen mij.’
‘Wie dan?’ Sander remt af. Hij kijkt boos achterom.
‘Ik zal het zo wel vertellen. Niet hier bij school.’
Ze fietsen het dorp uit. Sander vraagt niks meer en Renske
denkt aan wat er in de klas is gebeurd. Als ze de stille land-
weg op fietsen naar hun boerderij, pakt Sander haar weer
bij haar schouder.
‘Nou moet je me eerst alles vertellen. Wie doen er gemeen
tegen jou?’
‘EvelienenThijs.Zezeggendat kippenniet ineengroteschuur
horen. Evelien begon. Zoooo zielig, riep ze keihard door de
klas. Nou, en toen zei Thijs dat mijn vader een dierenbeul is.
Ze vinden dat de kippen in de wei moeten lopen. Maar dat
kan toch niet? Wat weten zij er nou van?’
Renske krijgt een raar gevoel in haar buik. Waarom zegt
Sander niks? Zouden Evelien en Thijs dan toch een beetje
gelijk hebben?
‘Ze weten er inderdaad niks van! Weet je wat jij moet doen?
Laat ze maar lekker kletsen. Die Evelien, en Thijs en al die
andere kinderen uit jouw klas, die kakelen als een kip zon-
der kop.’
1,2,3,4,5,6,7,8,9 11,12