7
h o o f d s t u k 1
Waarom ben ik zo klein?
‘Is ’t nu eens uit met dat gekibbel, - roept vader Aylward, terwijl hij
verstoord zijn krant neerlegt.
De zusjes Violet en Glady staan ineens rustig en vredig naast elkaar in
de kamer. Ze hadden geen ruzie, ze maakten alleen wat grapjes.
Maar als vader de krant leest moet het heel stil zijn in de kamer, dat
weten ze wel.
‘Zorg er liever voor dat je op school betere cijfers krijgt, - zegt hij boos
tegen Glady, - grappen maken tegen je zusje dat kun je goed, maar op
school je best doen? O nee! Je juffrouw zegt ook al: wat er van Glady
moet groeien dat weet ik niet; ze praat maar en ze lacht maar en leren
doet ze bijna niet.’
Vaders berispende woorden maken Glady ineens heel verdrietig. Is zij
werkelijk een dom kind?
Ze doet op school toch zo haar best en telkens weer probeert ze de
moeilijke sommen goed te begrijpen. Als de juffrouw vertelt, luistert ze
ook heel aandachtig. Maar mag je dan nooit eens een grapje maken?
Glady loopt zachtjes de kamer uit en rent dan de trap op naar boven.
Op haar slaapkamertje blijft ze voor de spiegel staan kijken naar haar
eigen beeld.
Weer ziet ze die stijve zwarte vlechten en haar gladgekamde haren.
Andere meisjes hebben veel mooier haar, denkt ze. En andere meisjes
zijn groter dan zij.
’t Lijkt wel of ze helemaal niet groeit. Ze blijft maar klein. Als Violet
een nieuwe jurk krijgt, staat het haar zo leuk. Dan zeggen de kennissen
van haar moeder: ‘O, wat ziet ze er alleraardigst uit.’
Maar als zij, Glady, een nieuwe jurk krijgt, staat het niet zo leuk, omdat
ze zo klein is en omdat ze niet zo mooi is als andere meisjes. Tegen haar
zeggen de mensen nooit dat ze er aardig uitziet.
Ik ben dom en klein en vader is boos op mij denkt ze en dan ineens
snikt ze in haar grote kinderverdriet, omdat ze zo klein is en zulke steile