12
vla en de bloemkool omhoog: ‘Leg maar in de keuken.’
Maar Joris perst zijn lippen plat. ‘Nuh.’
Hij draait zich om en rent terug naar de stoep.
‘Nu staat je fiets weer in de weg voor de deur, Joris!’ roept
mama.
Maar zoietskun jenietmeer goedhorenals jeaanhet rennen
bent, vindt Joris. Vlak voor de stoep blijft hij staan. Met zijn
armen over elkaar. Zo. Het gaat eigenlijk best wel goed als je
maar één woord hoeft te zeggen.
Van mama mag hij niets. N-ee, niet klimmen op de kar. N-ee,
nietmet de jamspelen. N-ee, geen toren op je hoofd bouwen
metmacaroni.Enhetallerergsteis:n-ee,geenvoetbalplaatjes!
Joris voelt het borrelen van binnen. Boosheidborrels.
Voor hem op straat rennen jongens heen en weer. En ze
wijzen. En ze schreeuwen naar elkaar. ‘Hierheen, Fred!’ ‘Nee,
naar mij, ik sta vrij!’
Joris’ hoofd beweegt van links naar rechts, gelijk met de bal
die de jongens heen en weer schoppen.
Joris laat zijnhanden zakken. Papa enmamawillennooit dat
hij meedoet. ‘Die jongens zijn veel te groot voor jou. En ze
schieten te hard. Ze lopen je zo omver.’
Joris zucht, maar het borrelen van binnenwordt alleenmaar
erger. Dan doet hij een stap naar voren. ‘Dat kan ik ook, hoor.
Voetballen.’
Maar niemand die hem hoort. Midden op straat houdt een
lange jongendebal onder zijnvoet. Hijwipthemopenschiet
de bal als een raket omhoog. De anderen joelen als hij de bal
zo vanuit de lucht weer opvangt.
1,2,3,4,5,6,7 9