11
‘Ik kan het ook met de bloemkool op mijn hoofd.’
‘Als je het maar laat,’ zegt mama.
Mama gelooft hemduidelijk niet. Maar de volgende keer zal
hij het laten zien. Hij kan het zelfs met twee bloemkolen.
Zolang hij maar niet de hik krijgt.
Terwijl iemand dweilt, rekent de kassameneer alles af. ‘Wilt
u ook voetbalplaatjes?’
‘Ja!’ roept Joris uit.
‘Nee,’ zegt mama kort. Ze stopt de laatste boodschappen in
een grote tas.
‘Maar ik…,’ probeert Joris.
‘Nee, we doen niet mee aan die onzin.’
Joris legt zijn kin op zijn borst. Hij heeft opeens geen zin om
de tas te helpen tillen. Waarom is mama nou de hele tijd aan
het mopperen? Hij deed het toch niet expres? Dat kon niet
eens. Hij had zijn ogen dicht.
De schuifdeuren glijden open. Achter een rek wapperen
kinderen met hun hand.
‘Mevrouw, heeft u ook voetbalplaatjes?’
‘NEE!’ schreeuwt Joris terug.
N-ee.Dat isprecieshetwoorddathij deheledaggaat zeggen.
Misschiendeheleweekwel. Zijnhele leven. Alleenals hij een
opaatjeiseniemandvraagt: ‘OpaJoris,hebtuzinineenzwart-
wit lolly?’ dan zegt hij misschien wel ja. Maar anders niet.
Op de fiets, langs het park, duwt mama in zijn rug: ‘Joris, trap
eens door.’
Maar Joris trekt een frons. ‘Nee.’
Bij de schuur slaat mama de fietstassen open. Ze houdt de
1,2,3,4,5,6 8,9