13
is niet onnodig om ook in onze tijd naar zijn stem te luisteren.
In discussies over verbond, doop en wedergeboorte, zoals die
in deze eeuw vooral in Nederland gevoerd zijn, is dat ook wel
gebeurd, maar misschien niet genoeg. Zijn verdediging van het
goed recht van de kinderdoop is niet alleen voor de zestiende
eeuw geschreven.
8
In ons onderzoek naar de visie van Calvijn op het sacramentele
karakter van de kinderdoop, zal er daarbij sprake zijn van zowel
een hoofdvraag als een subvraag. De hoofdvraag van dit onderzoek
betreft de vraag naar de
visie
van Calvijn op het sacramentele
karakter van de kinderdoop. Als subvraag zoeken we naar een
antwoord op de vraag of er binnen deze visie van Calvijn een
bepaalde
ontwikkeling
waar te nemen is. Vanwege de noodzake-
lijke beperktheid van deze studie is het onmogelijk om Calvijns
gehele oeuvre in dit onderzoek te betrekken, en willen we ons
beperken tot een selectie van bronnen. Met het oog op de sub-
vraag van ons onderzoek kiezen we daarbij enkele bronnen die
in chronologisch opzicht een bepaalde spreiding laten zien met
betrekking tot Calvijns theologisch levenswerk. Om dezelfde
reden hopen we de betreffende bronnen ook in chronologische
volgorde te bestuderen.
We beperken ons concreet tot de volgende bronnen: eerst onder-
zoeken we de
Institutie
in de eerste uitgave van 1536. Vervolgens
bestuderen we de
Catechismus van Genève
die in het jaar 1545 is
uitgegeven. Tot slot onderzoeken we de laatste uitgave van de
Institutie
uit het jaar 1559. Voor een gedetailleerd bibliografisch
overzicht van alle gebruikte primaire - en secundaire bronnen
verwijzen we naar de bibliografie aan het slot van onze studie.
Voor een goed verloop van het onderzoek lijkt het ons van belang
een aantal deelvragen te formuleren die als leidraad dienen voor
8. Zie J. van Genderen, ‘De doop bij Calvijn’, 264.
1,2,3,4,5,6 8,9,10,11