16
een ‘derde stand’ zijn, namelijk de gewone man, die het
land bebouwt en bewerkt, opdat hij zichzelf en anderen
van voedsel kan voorzien.
Deze drie domeinen worden alle in deze psalm na elkaar
aangestipt. Hij is vooral gemaakt om God voor het laatste
deel te danken en tot Hem te bidden, namelijk om goed
weer en een gunstige tijd. Toch is het de wijze van de pro-
feten, dat als ze over de ene of de andere weldaad en gave
van God spreken, zij de andere er ook bij betrekken, voor-
al de grote genade. Zo is het ook hier. De dichter heeft
besloten om te loven en te danken voor de gang van zaken
in het huishouden of in het bebouwen van de akkers - hoe
je het ook noemen wilt. Hij begint meteen, kijkt verder
om zich heen en haalt ook de lof en de dank voor de beide
andere domeinen erbij.
Nu gaat het met alle drie zo toe dat elk ervan zijn duivel
heeft, waardoor ze gehinderd en bedorven worden.
Het eerste domein heeft te maken met zijn dwepers en
ketters, die de leer vervalsen en bederven en de sacramen-
ten wegnemen of verdraaien. Zij verstoren ook het Rijk
van God. Er is in de christenheid een dagelijkse strijd. Die
is er altijd geweest en zal ook blijven tot de jongste dag.
De duivel houdt immers nooit op tegen dit Rijk te strij-
den, opdat hij het zal omkeren of verwoesten. Daarom
heeft Gods Rijk zijn ambten die altijd uitgeoefend moe-
ten worden.
Het eerste is, dat men zal prediken en de ware leer belij-
den.
1...,2,3,4,5,6,7,8,9,10,11 13,14,15