Wereld aan de overkant

8 Joep sprint door de schuur, langs het kippenhok, over het gras- veld, naar het grote hoge huis. Een geschrokken zeemeeuw vliegt luid krijsend van de schutting. Hij schopt zijn gympen op de mat uit en knalt de hordeur open. ‘Opá!’ De keuken is leeg en Joep stuift door naar de hoge, betegelde hal. Zoekend kijkt hij rond, maar alle deuren zijn gesloten. Onder aan de brede, bruingelakte trap blijft hij staan. ‘OPA!Waar bent u?’ De deur van de kelder gaat langzaam open en oma stapt voor- zichtig het laatste treetje van de trap op. Ze heeft een pan in haar handen. ‘Man, Joep, wat maak jij een herrie. “Waar zit je?” Dat brulde opa net ook al. Alleen dan met Joep ervoor.’ Met haar elleboog duwt oma de kelderdeur achter zich dicht. ‘Opa wilde wat vis gaan vangen voor vanavond bij het brood en hij dacht dat je wel mee zou willen gaan.Toen hij je niet zag, is hij maar in de moestuin gaan werken.’ ‘Ik was in de grote schuur, ik wil opa graag iets vragen.’ ‘Nou,’ vindt oma, ‘wat let je? Dan ga je hem toch even helpen in de tuin.’ Joep haalt een hand door zijn rode krullen. Hij bedenkt zich en schudt zijn hoofd. ‘Een andere keer help ik, hoor, oma. Maar nu heb ik eerst m’n zaklamp nodig.’ Met twee treden tegelijk rent hij de twee trappen op naar zijn logeerkamer op zolder. Hij gooit de deur van zijn kamer open en hij laat zich op zijn knieën vallen. Hij buigt zich voorover en graait onder zijn bed. Eerst komt zijn weekendtas tevoorschijn. Dan een groene legerrugtas met schoolspullen. Na een paar vieze sokken en een binnenstebuiten gekeerd shirt, voelt hij eindelijk de zaklamp. Als Joep weer naar beneden is gedenderd, botst hij bijna tegen oma aan. Ze heeft de pan stoofpeertjes op het aanrecht gezet

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==