7
Hoofdstuk 1
‘Debbie, waarom fiets je zo hard?’ Mirja trekt haar hartsvriendin
aan haar arm.
‘We hebben nog zoveel te doen vandaag.’ Debbies gezicht voelt
warm van de inspanning. ‘We moeten de pony van de buurman
verzorgen. Ik moet mijn tas inpakken voor het schoolkamp. En
we moeten nog gekkigheid bedenken voor het kamp.’
Mirja schiet in de lach. ‘Het schoolkamp is pas volgende week
donderdag en het is nu nog maar woensdagmiddag.’
Samen rijden ze langs de weilanden van manege De Driesprong
in de richting van het huis van de buurman. Hun poetsdozen
staan achter op hun fiets.
Debbie kijkt schuin naar Mirja en zegt zacht: ‘Ik weet niet of ik
het echt zo leuk vind dat het schoolkamp op de manege wordt
gehouden. Ik denk dat ik toch liever naar een andere kampeer-
boerderij zou gaan. Heb jij dat niet?’
‘Welnee,’ zegt Mirja. ‘Nergens in Nederland is zo’n leuke kam-
peerstal als hier bij manege De Driesprong. En wij hebben de
liefste paarden en pony’s.’
‘Mmm, over pony’s gesproken.’ Debbie knijpt in haar remmen
en gaat langzamer rijden. ‘Daar bij het meer lopen Fern en Sterre.
Ze worden vast jaloers als ze ons voorbij zien fietsen met onze
poetsdozen achterop.’
1,2 4,5,6,7