8
‘Moet dat nou zo?’
Nu kan de jongen er niet langs.
‘Goed zo!’ zegt een mevrouw tegen opa.
Oma schudt haar hoofd.
Ze zegt niets.
Bart kijkt de andere kant op.
Soms doet opa een beetje gek.
Bart springt uit de trein.
Met opa en oma loopt hij naar de roltrap.
De platte roltrap natuurlijk.
Voor de koffer van opa.
En omdat de platte roltrap zo leuk is!
Opa kijkt op de klok.
‘We zijn mooi op tijd,’ zegt hij tevreden.
‘We gaan koffiedrinken.’
‘Wat wil je drinken, Bart?’ vraagt oma.
‘Appelsap,’ zegt Bart.
‘Ik zoek vast een tafeltje,’ zegt hij.
‘Doe maar,’ knikt opa.
Bart weet waar hij wil zitten.
Naast het raam!
Daar kan hij de vliegtuigen goed zien.
Er staan veel wit met blauwe vliegtuigen.
Dat zijn Nederlandse vliegtuigen.
Hij hoopt dat hij een blauw rietje krijgt.
Vliegtuig-blauw is zijn lievelingskleur.
Bart zwaait naar opa en oma.
‘Hier ben ik!’ roept hij.
1,2,3 5,6,7