10
‘We kunnen nog net voor sluitingstijd naar de Jumbo. Ga jij
met me mee?’ Moeder kijkt Carmen vragend aan. Ze hebben
de koffers uitgepakt en vader is met de auto naar zijn kantoor.
‘Samen gaat sneller dan alleen.’
‘Mag ik dan de chips uitzoeken?’
Moeder fronst haar wenkbrauwen. ‘Dat lijkt chantage.’
‘Ik wil paprika, die ribbelige,’ zegt Dennis. ‘En Hamka’s.’
‘Ga lekker zelf mee.’ Carmen wil haar jas, die ze net heeft
gepakt, weer terughangen aan de kapstok. Ze heeft ook hele-
maal geen zin om weer in de auto te gaan zitten. Vanmorgen
zijn ze om vijf uur uit Oostenrijk vertrokken en ze hebben
meer dan elf uur gereden.
‘Niks ervan.’ Moeder pakt de autosleutels van haar eigen auto
van het haakje. ‘Kom mee, we gaan.’
Even later zitten ze in de zwarte Panda van haar moeder.
Het regent nog altijd, ziet Carmen. Hopelijk is er in de par-
keergarage plaats. Ze heeft geen zin om zich nat te laten rege-
nen.
‘Hè?’ Carmen kijkt verbaasd rond, als ze de parkeergarage
inrijden. ‘Bijna leeg.’
‘Dat is toch logisch,’ zegt moeder, terwijl ze haar auto in een
van de parkeervakken dicht bij de roltrap parkeert. ‘Het is
kwart over zes, de accordeonist is ook al naar huis.’
Carmen kijkt naar de muur naast de roltrap, waar elke dag
een man van een jaar of vijftig zit. Hij komt uit Bulgarije en
lacht vriendelijk naar iedereen. Af en toe doet hij klusjes voor
winkeliers, maar meestal maakt hij muziek en hoopt hij zo wat
geld te verdienen. De laatste tijd herkent hij Carmen, want
als ze langs hem loopt, krijgt ze een big smile en zegt hij in
gebrekkig Nederlands ‘goe-temittag’ of ‘goe-temor-rege’.
Carmen heeft zich al een paar keer voorgenomen om te vra-
gen of hij het niet enorm vervelend vindt om op deze manier
aan geld te komen. Ze zou daar zelf nooit gaan zitten. Heel de
dag dezelfde deuntjes spelen en maar hopen dat de mensen
1,2,3,4,5 7,8,9