– 15
kinderjaren
de kinderen van zijn stiefmoeder brood kregen, zoveel als
ze maar lustten, en dat hij niet anders kreeg dan klappen.
Thuisgekomen onderzocht vader Slootmaker wat daar-
van waar was. En als het maar zover kwam dat zijn vader
boos werd, dan had Willem zijn doel bereikt. Want dan
nam deze het brood en het mes, sneed vier of vijf boter-
hammen en zei: ‘Hier,Willem, eten maar hoor, we zullen
eens zien wie hier de baas is.’ Het is te begrijpen dat dit
de verstandhouding tussen Willem en zijn stiefmoeder
niet ten goede kwam.
Een sprekend geweten
Toch liet zijn geweten Willem niet met rust. Als jongen
van ongeveer tien jaar sliep hij met zijn broers op de
zolder. Als die ’s winters om vijf uur ’s morgens naar hun
werk gingen, bleef Willem alleen op de donkere zolder
achter. Hij durfde dan niet in bed te blijven, bang als hij
was, dat de duivel hem mee zou nemen. Deze gedachte
achtervolgde hem soms zo sterk, dat hij meende dat er op
zijn schouders werd getikt. Hij werd dan zo bang, dat hij
wel van de zolder naar beneden zou zijn gesprongen, als
niet een onzichtbare Hand hem had bewaard.
Tijdens een zo gevreesde pokkenepidemie werden de
ouders van Willem en al zijn zussen door de ziekte aan-
getast. Alleen Willem bleef door Gods voorzienig bestel
van de ziekte gevrijwaard. De buren bleven door deze
besmettelijke ziekte op een afstand. Niemand durfde
binnen te komen. Als jongen van elf jaar zorgde Willem
voor het gezin. De buren zetten wat eten bij de deur en
dan ging hij met de pap de zieken rond om hen van voed-
sel te voorzien.
Op eenmorgen, toen de ellende op het hoogst was, kwam
een van zijn zussen het bed uit en begon zo hard ze maar
kon de Heere aan te roepen om uitkomst. En: de Heere
hoorde en verhoorde dit geroep. De volgende dag was de
ziekte geweken. Alleen wat laatste verschijnselen herin-
nerden eraan.
De auteur van Slootmakers levensbeschrijving tekende
1...,3,4,5,6,7,8,9,10,11,12 14,15