11
beeld van een jonge Gert-Jan voor zich. Het gezicht komt heel
dichtbij. Verschrikt slaat Gerard de capuchon van zijn hoofd.
Het gezicht verdwijnt. Gerard zucht diep. Hij pakt een flesje
water van de bijrijdersstoel en neemt een flinke slok.
Terwijl hij de dop weer op het flesje draait, kijkt hij om zich
heen. Donker. Plotseling voelt hij zich niet meer zo op zijn
gemak. In zijn binnenste voelt hij een drang om bij de brand
te gaankijken.Maar tegelijk voelt hij zichonzekerworden.Wat
als hij gepakt wordt? Gelijk verdringt hij die gedachte. Dat kan
toch niet? Niemand heeft hem gezien. Hij start de auto weer
en verlaat de carpoolplaats.
Als hij een eindje verder is, ziet hij plotseling in zijn binnen-
spiegel zwaailichten naderen. Het snerpende geluid van een
sirene is goed te horen.
Gerarddraait zijnautonaardekant vandewegenkijkt gespan-
nen toe.Met hoge snelheid rijden tweebrandweerauto’s langs.
Hij ziet de bemanning duidelijk zitten.
Langzaam rijdt hij verder. Het is niet slim om gelijk achter de
brandweerauto’s aan te rijden. Hij kan beter nog maar een
stukje omrijden. Via een paar andere straten komt hij buiten
het dorp. Er is goed te zien dat er ergens brand is. Over de
weilanden hangt een oranje gloed. Gerards hart begint steeds
sneller te bonken. Is het niet te riskant wat hij doet? Wat als
Gert-Jan hem ziet? Nee, als hij in de auto blijft zitten, moet het
vast goed gaan.
Binnen vijf minuten heeft hij de weg bereikt waar de boerderij
aanstaat.Hijzietdateenpolitieagentindevertedewegverspert.
Zwaailichten doen de omgeving blauw oplichten.
Gerard rijdt door tot hij vlak bij de agent is. Nu ziet hij dat zich
1,2,3,4,5,6,7,8 10