Een nieuw lied

- 8 - 1. De eerste martelaren in de Nederlanden ‘Hé, heb je ’t al gehoord?’ ‘Wat?’ ‘Nou, van die drie. Dat weet je toch wel? Ik ga er nu naartoe.’ François probeert zijn vriend bij te houden. ‘Waar heb je het over, Jacques? Ik begrijp er niets van.’ Wat is het druk in de straten van Brussel! Bijna iedereen loopt gehaast richting de Grote Markt. ‘Weet jij echt niet wat er aan de hand is?’ zegt Jacques verbaasd als ze even later naast elkaar lopen. Wat bedoelt hij nou? denkt François. Er is tegenwoordig zoveel aan de hand. Zelfs in de kerk is het met de rust gedaan. Steeds meer mensen wagen het om de heilige katholieke kerk tegen te spreken. ‘Waarom zou het zo druk zijn in de stad?’ vraagt Jacques weer. François gaat zich nu een beetje dom voelen. ‘Ik kan toch niet alles bijhouden,’ mompelt hij. ‘Die ketters, man. Vandaag worden er een paar van hen verbrand.’ ‘Wat? Dat lieg je.’ ‘Nee, François, het is echt waar. Je zult het straks met je eigen ogen zien.’ Jacques meent wat hij zegt, dat ziet François wel. Maar hoe kan dit nu? Hij wist natuurlijk wel dat de keizer en de leiders van de kerk het er niet bij zouden laten zitten. Maar dat ze die ketters echt zo hard zouden aanpakken, nee, dat had hij niet verwacht. Ze komen steeds dichter bij de Grote Markt. De mensenmassa komt nog maar moeilijk vooruit. ‘Hierheen!’ roept Jacques. Hij trekt François een smal steegje in. Daar is het minder druk, en al

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==