Een nieuw lied

- 12 - van de martelaren te zingen: ‘O God! Wij loven U. Heere, wij danken U. O Vader, ere Geeft U, Die eeuwig bent, het stof. Engelen en cherubijnen, Wie U ook dient, en serafijnen, Zij zingen luid tot Uwen lof ...’ Dan stopt de stem. François hoort de man naast hem fluisteren: ‘Dat was Hendrik Voes.’ Hoor! De andere martelaar neemt het over. Dat moet dan Johannes van Essen zijn. Met al de kracht die in hem is zingt hij: ‘O driemaal heilig God! O Heere Zebaoth! Uw heerlijkheid is uitgebreid, Uw macht alleen, gaat over aard’ en heem’len heen ...’ En Hendrik Voes gaat verder: ‘... Met apostelen en profeten, vermelden naast Uw troon gezeten, de martelaars Uw majesteit. Heel de heil’ge kerk op aarde, lofzingt U om deze waarde, van eeu- wig heil voor haar bereid ...’ Het geluid wordt gesmoord door de vlammen. Het zal nu niet lang meer duren. Nog even, en dan ... François weet het zeker: dan zijn die twee verlost uit de pijn. Dan zijn ze voor eeuwig buiten het bereik van hun vijanden. Hoor, daar klinkt nog de stem van Johannes van Essen. ‘U, Vader op Uw troon! U, eengeboren Zoon! U, Heil’ge Geest! Die ’t allermeest, Tot troost haar zijt, U eert zij, aan Uw dienst gewijd.’ De stemmen van de martelaars worden steeds zwakker. Hoort François het goed? Roepen zij de Heere Jezus aan? Het is alsof iedereen de adem inhoudt. Dan ontstaat er overal geroezemoes. François hoort de mensen om hem heen mompelen dat ze deze vreselijke straf onrechtvaardig vinden. De tapijt- wever kan zich niet meer inhouden. ‘Dit waren martelaren voor het ware geloof!’ roept hij luid en duidelijk. Jacques en François lopen zwijgend naast elkaar. Als ze bij zijn huis aankomen, zegt Jacques: ‘Die twee waren geen ketters, maar echte kinderen van God. Waren wij ook maar zo gelukkig.’ François knikt. Jacques denkt precies hetzelfde als hij.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==