8
En ik een tien voor mijn psalmversje!
Alle kinderen roepen door elkaar.
Kijk eens naar mijn rapport!
En nu is het vakantie. Hoera.
Dag meester. Dag juf.
De kinderen hollen naar huis. De koude wind blaast in hun
gezicht.
Maar dat geeft niets. Het rapport houden ze goed vast.
Daar moeten ze heel netjes op zijn. Want een rapport is heel
belangrijk.
Kijk, daar lopen een meisje en een jongen. Hand in hand.
Het zijn een zusje en een broertje. Dat kun je zo zien.
Ze hebben allebei blond haar en een wipneus.
Het meisje heeft krulhaar en blauwe ogen.
En het jongetje heeft een steile kuif en bruine ogen.
Het meisje is groter. Zij heet Maaike.
Het jongetje is kleiner. Hij heet Ries.
Ze lopen een stukje. En dan hollen ze weer een stukje.
Met hun rapport in de hand. Ze zouden wel steeds willen
hollen, maar dat gaat niet. Hun huis is veel te ver.
Daarom lopen ze een stukje. En dan hollen ze weer een
stukje.
Ik heb lekker een mooi rapport, zegt Maaike.
Ik heb ook een mooi rapport, zegt Ries.
Maar ik zit in de tweede klas, dat is moeilijker, hijgt
Maaike.
De eerste klas is ook moeilijk, hoor, puft Ries.
Maar ik moet al tafels leren.
1,2,3 5,6,7,8