Goede belijdenis

12 Johannes, Elia, Jeremia? De Heere Jezus verliet voor enige tijd het Joodse land enwilde Zijn discipelen privéonderwijs geven in Caesarea Filippi. Hij wilde ‘onder ons’ zijn met Zijn volgelingen. Een van de dingen die besproken werden was hoe de mensen Christus inschatten. ‘Wie zeggen de mensen, dat Ik, de Zoon des mensen, ben?’ vroeg de Heere Jezus. Wat beleden de mensen van Hem? Niet dat de Heere afhankelijk was van wat de mensen van Hem dachten of dat Hij mensen wilde behagen. Bovendienwist Jezus het antwoord op die vraag. Hij bracht dit onderwerp echter naar voren voor de discipelen en voor ons. Het is voor iedereen van levensbelang hoe weHemzien. De discipelen wisten hoe de mensen over Jezus dachten. Ze hadden hun oren opengehouden en hoorden fluisteren dat Johannes de Doper uit de dood was opgestaan, dat Hij de Elia was over wieMaleachi profeteerde, of Jeremia die ook vaak tot tranen toe bewogenwas. Met andere woorden: deze Jezus was uitermate bijzonder, een echte profeet. De mensen bewonderden Hem, luisterden graag naar Zijn preken, waren diep onder de indruk van Zijn wonderen. Hij gaf de troost en bemoediging die veel mensen nodig hadden. Kortom, velen hadden Jezus hoog, heel hoog zelfs. Maar toch niet hoog genoeg. Mensen wilden troost, hoop, vreugde en verlossing van de Romeinen, maar zagen niet dat Jezus gekomen was om doden levend te maken. Ze beleden Christus, vereerdenHem, maar het belangrijkste werd gemist. Christus, Zoon van de levende God, Die de woorden des eeuwigen levens sprak? Daar beseften ze niets van. Blijkbaar kun je ookwelgemeendmaar oppervlakkig in Jezus geloven. Nee, het gaat hier niet over klein geloof. Daar hadden de discipelen ook last van (Mattheüs 5:8). Dit was ten diepste geloof in een ándere Jezus dan in Wie Gods kinderen geloven. Ze hielden er een ander evangelie op na. Vreselijk.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==