Het zien op Jezus

29 H OOFDSTUK 1 Voorrede, verdeling en opening van de woorden Het heerlijkste onderwerp waarover gesproken of geschreven kan worden, is Jezus Christus. Augustinus, de werken van Cicero gelezen hebbende, roemt ze vanwege hun welsprekendheid, maar hij geeft er dit oordeel over: zij zijn niet zoet, omdat er deNaamvan Jezus niet in gevon- den wordt. En de woorden van Bernardus zijn bijna dezelfde: zo gij iets schrijft, het smaakt mij niet als ik Jezus daar niet in lees; zo gij redetwist of samenspreekt, het smaakt mij niet zo ik Jezus daarin niet hoor. Gewisselijk, al wat wij spreken is geheel onsmakelijk zo het met dit zout niet wordt smakelijk gemaakt. ‘Ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u’, zei Paulus, ‘dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd’ (1 Kor. 2:2). Eer hij onder de Korinthiërs predikte, besloot hij bij zichzelf dat dit het enige punt van kennis zou zijn waarin hij zich voor een kunstig meester wilde uitgeven, en dat hij in de weg van zijn bediening hen daartoe wilde brengen. Dit maakte hij tot de breedte en lengte en diepte en hoogte van zijn kennis. ‘Ja gewisselijk’, zei hij, ‘ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemend- heid der kennis van Christus Jezus, mijn Heere’ (Filipp. 3:8). In deze kennis van Christus is een uitnemendheid boven elke andere kennis van de gehele wereld; er is niets zo aangenaam en troostelijk, niets dat meer moed en leven geeft, dat de ziel krachtiger opwekt en gerust stelt. Christus alleen is het hoofdstuk en het middelpunt van elke Goddelijke geopenbaarde waar- heid. Wij kunnen niets anders prediken dan een voorwerp van ons geloof, als een noodwendig begin van de zaligheid onzer zielen, hetwelk niet op de een of andere manier in Christus of tezamen komt, of tot Hem gericht wordt: Christus alleen is het geheel en al van ’s mensen gelukzalig- heid: een Zon om te verlichten, een Me- dicijnmeester om te genezen, een vurige Muur om te beschermen, een Vriend om te vertroosten, een Parel om hem te ver- rijken, een Ark om hem te dragen, een Rots om in de droevigste verdrukkingen hem te ondersteunen ‘als een verberging tegen den wind en een schuilplaats tegen den vloed; als waterbeken in een dorre plaats, als de schaduw van een zwaren rotssteen in een dorstig land’ (Jes. 32:2). Alleen Christus is de ladder tussen hemel en aarde, de Middelaar tussen God en de mens, een verborgenheid, in welke de engelen des hemels begerig zijn om in te zien. Hier is een recht zalig onderwerp, en wie zou niet begerig zijn om hetzelve in te zien, om daarvan kennis te mogen hebben? ‘Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, en Jezus Christus, Dien Hij gezonden heeft’ (Joh. 17:3). Kom dan, en laat ons aanschouwen deze Zon der gerechtigheid: wij kunnen niet dan alle goed, en geenszins schade hebben van zodanig een aanschouwen. Het is zo, dat het lange aanzien van de natuurlijke zon onze ogen verduistert, en onze aangezichten zwart maakt; maar op Jezus Christus ziende, zullen onze ogen klaarder en onze aangezichten schoner worden, aangezien het licht der ogen het hart verblijdt; hoeveel te meer als wij zulk een gezegend voorwerp ter beschouwing

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==