9
e e n
Een jongen!
‘Een jongen...’ zegt moeder Johanna van Reenen op 10 januari 1864
tegen haar man Gerard. Ze kijkt blij naar het rozig-rode gezichtje
in haar schoot.
‘Een zoon!’ knikt vader Gerard. ‘Weer een kind om in deze wereld
groot te brengen, Johanna...’
Moeder Johanna aait het roze wangetje van de baby. ‘Met God,
Gerard!’ zegt ze. ‘Hoe zullen we hem noemen?’
Ze weet het antwoord al: deze nieuwe zoon zal Gijsbertus heten.
Twee dagen later stapt Gerard van Reenen in zijn nette pak de deur
van Westerkade 16 uit. Hij klopt aan bij zijn buurman. Buurvrouw
doet open. Ze lacht omGerards ernstige gezicht. ‘Welgefeliciteerd,
buur!’ zegt ze. ‘Kom d’r maar even in, mijn man komt eraan.’
Gerard hoort voetstappen op de trap, en daar is de buurman al, in
zijn goeie pak. Hij lacht naar Gerard. ‘’k Moet dat kind van je eerst
wel even zien, natuurlijk,’ zegt hij, ‘anders kan ik nooit naar eer en
geweten getuigen dat het jong geboren is.’
Eerst halen ze een andere buurman op. Dan laat Gerard, toch wel
trots, zijn nieuwe zoon aan de beide mannen zien.
‘Een pracht jongen!’ knikt buurman Israël de Vries.
En buurman Mattheüs Cornelis Hoefsmit staat ook al te knikken.
‘Dan moeten we hem nu maar aan gaan geven, hè,’ zegt Gerard.
Hij geeft zijn buren een sigaar.
Even later wandelen ze al rokendmet zijn drieën naar het Stadhuis
1,2,3,4 6,7