8
2.
Boterbloemen
Cas en Maartje lopen in de wei.
Ze plukken bloemen.
Gele bloemen.
Weet jij hoe die heten? vraagt Maartje.
Nee, zegt Cas.
Boterbloemen, zegt Maartje.
Boterbloemen? vraagt Cas.
Kun je daar boter van maken?
Misschien wel.
Zullen we het proberen?
Goed, zegt Cas.
Ze plukken heel veel boterbloemen.
Wel een mand vol.
Dan gaan ze naar huis.
Ze doen alle bloemen in een emmertje.
Maartje haalt een lepel uit de keuken.
Ze gaat op het gras zitten.
Het emmertje zet ze op haar schoot.
Ze gaat roeren.
Cas zit naast haar.
Hij kijkt in de emmer.
Wordt het al boter?
Nee, nog niet.
Cas gaat fietsen.
Het duurt zo lang.
Maartje roert verder.
Haar armwordt moe.
Ze stopt even.
Ze kijkt onder in de emmer.
Misschien ligt daar al boter.
Nee, nog niet.
Maartje zucht.
Ze roert weer verder.
Daar komt Cas.
1,2,3,4,5 7