Pagina 4 - De Stormvogel

10
die hoge masten bij elkaar. De jongens kunnen er niet genoeg
van krijgen.
Het is helder en fris weer. Over een week is het december.
Ze verwachten een koude winter,’ merkt Vossie op.
Laat maar komen die kou,’ grinnikt Abe.
Ja, wíj gaan naar het land van de palmen en de zon.’
En we laten ze hier lekker kleumen.’
Even liggen de jongens op hun rug naar de wolken te turen. Ze
dromen over het land Oost-Indië, ver weg over zee, waar ze zo
veel verhalen over gehoord hebben.
Vossie verbreekt als eerste de stilte.
Ze zeggen dat de meisjes er heel mooi zijn. Mooi bruin, met
lange, zwarte haren.’
Praat jij over zwart? Ik dacht dat je op blond viel?’
Ik? Wie zegt dat?’
Nou, ik zie je zo vaak naar Geertje Lammerts kijken, en...’
Vossie geeft zijn vriend een duw. ‘Niet waar!’
Natuurlijk wel, man, ik zie toch hoe vaak je op de boerderij
van haar vader bent.’
Dat zegt toch niks?’
Ja ja, ik weet wel beter.’
Vossie vliegt overeind om zijn vriend te grijpen, maar die laat
zich langs de binnenkant van de dijk naar beneden glijden en
rent de polderweg op.
Meestal is hij dan niet meer in te halen, maar Vossie geeft niet
op. ’t Is de laatste keer dat hij lekker kan rennen. Aan boord is
hardlopen er niet meer bij. Dan is er steeds een houten reling
die je de weg verspert.
Als Abemerkt dat Vossie hemdicht op de hielen zit, gooit hij er