Goede belijdenis - page 10

12
Johannes, Elia, Jeremia?
De Heere Jezus verliet voor enige tijd het Joodse land enwilde Zijn discipelen privéonderwijs
geven in Caesarea Filippi. Hij wilde ‘onder ons’ zijn met Zijn volgelingen. Een van de dingen
die besproken werden was hoe de mensen Christus inschatten. ‘Wie zeggen de mensen, dat
Ik, de Zoon des mensen, ben?’ vroeg de Heere Jezus. Wat beleden de mensen van Hem? Niet
dat de Heere afhankelijk was van wat de mensen van Hem dachten of dat Hij mensen wilde
behagen. Bovendienwist Jezus het antwoord op die vraag. Hij bracht dit onderwerp echter naar
voren voor de discipelen en voor ons. Het is voor iedereen van levensbelang hoe weHemzien.
De discipelen wisten hoe de mensen over Jezus dachten. Ze hadden hun oren opengehouden
en hoorden fluisteren dat Johannes de Doper uit de dood was opgestaan, dat Hij de Elia was
over wieMaleachi profeteerde, of Jeremia die ook vaak tot tranen toe bewogenwas. Met andere
woorden: deze Jezus was uitermate bijzonder, een echte profeet. De mensen bewonderden
Hem, luisterden graag naar Zijn preken, waren diep onder de indruk van Zijn wonderen. Hij
gaf de troost en bemoediging die veel mensen nodig hadden. Kortom, velen hadden Jezus
hoog, heel hoog zelfs.
Maar toch niet hoog genoeg. Mensen wilden troost, hoop, vreugde en verlossing van de
Romeinen, maar zagen niet dat Jezus gekomen was om doden levend te maken. Ze beleden
Christus, vereerdenHem, maar het belangrijkste werd gemist. Christus, Zoon van de levende
God, Die de woorden des eeuwigen levens sprak? Daar beseften ze niets van. Blijkbaar kun je
ookwelgemeendmaar oppervlakkig in Jezus geloven. Nee, het gaat hier niet over klein geloof.
Daar hadden de discipelen ook last van (Mattheüs 5:8). Dit was ten diepste geloof in een ándere
Jezus dan in Wie Gods kinderen geloven. Ze hielden er een ander evangelie op na. Vreselijk.
1,2,3,4,5,6,7,8,9 11
Powered by FlippingBook