De Bron van zaligheid

23 nederliggende. De zon van de genade kan net zo ondergaan als de zon in de natuur. Er is misschien geen kalme en rustige schemering, waarin u zult kunnen nadenken over de duisternis die komt, en zult vluchten tot Hem Die het Licht der wereld is. Al is dat misschien zo, dan ligt er heel zeker genoeg in het feit dat de Geest Zich onttrekt aan degenen die Hem weerstaan, of dat nu geleidelijk is of plotseling, om eenieder van u ertoe te bewegen dat u zich vandaag, onmiddellijk zult bekeren. Het moet nú zijn, of anders is het misschien nooit. Op een winteravond, als de vrieskou steeds heviger wordt en de zon ver over haar middaghoogte is en in het westen ondergaat, is er een dubbele oorzaak waardoor de grond steeds ondoordringbaarder wordt om die te beploegen. Aan de ene kant maakt de vrieskou in de avond, die almaar toeneemt, de aardkluiten steeds harder. Aan de andere kant worden demilde stralen, die alleen die aardkluiten zacht kunnen maken, steeds minder en verliezen ze hun levenwekkende kracht. O broeders, let erop dat het bij u niet zo zal zijn. Zolang u onbekeerd bent, verkeert u in een tweevoudig proces van verharding.De vrieskou van een eeuwige nacht komt over uw ziel, en de Zon der gerechtigheid die naar het westen draait, haast zich om voor altijd voor u onder te gaan. Als dan de ploeg van de genade zich vandaag geen weg kan banen naar uw hart dat door het ijs is gebonden, is het dan waarschijnlijk dat de genade morgen wel zal binnenkomen? Amen. Larbert, 15 november 1835

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==