9789033130854

13 Als oma er weer over begon, zweeg vader. Zeker wel een half uur achter elkaar. Moeder begon dan juist te praten. Veel meer. Ze deed dan ineens erg druk. Heen en weer lopen, koffie en thee schenken, een vaas bloemen verzetten (een beetje uit het zicht van oma), iets grappigs vertellen over wat Charlotte of Melchior had gezegd of gedaan, aan oma vragen hoe het met opa ging... En als oma vertrokken was, slaakte ze een diepe zucht. Opa was er nooit bij als oma kwam. Er was iets ergs. Iets verdrietigs. Opa woonde niet meer bij oma. Als oma daarover praatte, gingen haar ogen zwemmen. Dan pakte ze een zakdoek en stopte ze haar neus erin. Dan bibberde haar kin. Dan vertelde ze dat ze die avond weer naar opa toe zou gaan en dat ze hoopte dat vader en moeder ook nog zouden gaan deze week. ‘Zijn ogen lichten echt op hoor, als ik binnenkom,’ zei ze dan. ‘Hij vindt het zo fijn als hij me ziet. Dat vindt hij ook als jullie komen. Dat weet ik zeker. Als ik bij hem ben, wordt hij rustig en kalm.’ Als oma weer vertrokken was, begon vader weer te lachen en te praten. Hij pakte een groot glas met een lange steel en schonk er donkerrood spul in. Hij dronk het langzaam op. Slokje voor slokje. ‘Ik moet mijn naam eer aan doen,’ grinnikte hij. En dan nam hij nog een slok. Met zijn ogen bijna dicht. Moeder moest er altijd om lachen. ‘Als je moeder dit hoort, heeft ze er spijt van dat ze je ooit deze naam gegeven heeft,’ giechelde ze. Dat begreep Melchior niet. Waarom zou oma daar

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==