9789033130854

12 zelf ook vaak heen. Hij ging dan op zakenreis, zoals moeder dat noemde. Ooit kwam vader terug uit een ver land met een moei- lijke naam. Eet-ie-op , zo klonk het. Het land was heel ver weg, had vader verteld. Het was er heet, de men- sen waren er arm en hadden vaak erge honger. Maar ze hadden wel veel mooie bloemen. Vader had foto’s laten zien van rozen die daar werden gekweekt, speciaal voor vaders bedrijf. Melchior vond ze schitterend. En oma ook. ‘Aahhh’ en ‘Oohhh’ riep ze, terwijl ze in haar handen klapte. Ze zei helemaal niets over sterven of zo. Wel hoorde Melchior haar zeggen: ‘Wat een grote God hebben wij!’ Vader lachte en glom van trots. Hij knuffelde oma zelfs even. ‘Jaja,’ zei hij blij. Maar niet veel later hoorde Melchior dat oma het toch weer zei. Zachtjes, terwijl ze een schitterende grote bloemknop streelde. Vader stond juist naast haar. ‘Een mens is net als deze prachtige bloem. Een prachtige geplukte bloem die zo mooi bloeit en ruikt, maar op hetzelfde moment al aan het sterven is.’ Nu zei oma het toch wéér. Ze zei het veel te vaak naar vaders zin. Melchior begreep dat wel. Als je iets heel vaak hebt gehoord, dan weet je het wel en hoef je het niet steeds weer te horen. Daar word je chagrijnig van op den duur. Eerst had vader een paar keer ‘moeder!’ geroepen. Heel hard. Op een toon die Melchiors grote broers, Raphaël en Diederick, echt niet tegen hun eigen moeder moch- ten gebruiken. Maar op een dag riep vader niets meer.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==