9789033130793

14 ’k Heb Heer, God mijner zaligheid Tot u nacht ende dag geschreid Laat mijn gebed dij komen voren* *U ter ore komen En neig tot mijn geschrei dijn oren. Ik ben bedroefd in mijn gemoed Mijn ziel is zat van tegenspoed. In het gedicht bidt de ziel tot God en spreekt de ik-figuur zijn ziel aan. Na een uitgebreide beschrijving van de wanhopige situatie komt er licht: Mijn ziel verzucht niet meer zo zwaar, Mij dunkt ik worde lucht gewaar, Mij dunkt aan dat inwendig woelen Dat ik de Geest begin te voelen. Na vijfendertig strofen is het geloof door Gods genade weer werkzaam. De Heere Jezus grijp ik aan ’k En zal en wil niet van U gaan Totdat mijn ziele deze zegen Uit Uwe volheid heeft verkregen Want door Uw gunst ben ik ontwaakt Uw liefde heeft mij ’t hert geraakt Gij hebt de wil in mij gewracht* *gewerkt Van U ik het volbrengen wacht! Het gedicht werd als los pamflet keer op keer herdrukt. 11 Het werd rond 1621 opgenomen in de bundel Christelijcke ghesangen van de Amsterdamse arts en apotheker Jacobus Viverius, een bundel die minstens acht keer werd herdrukt. 12 Daarnaast werd het afgedrukt in een aantal vertalingen van puriteinse werken. 13 Weduwe in een vijandige stad De verhuizing naar ’s-Hertogenbosch zal voor Nicolaas en zijn vrouw een enorme overgang geweest zijn. De stad was groot: zo’n 15.000

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==