9789033130267

17 zij; Hij ondersteunde mij, in ’t leed dat mij genaakte.’ 7 Diezelfde dag schreef ze in een brief aan haar zielsvriendin Aaltje Smelt te Vriezenveen: ‘Wat staat er voor onze deur? O land, land, land, hoort des Heeren Woord! O Aaltje, dat dat rijk bevoorrechte Nederland nu zo driest God tergt, de zegeningen vertreedt en God ermede in het aange- zicht slaat. Ik zal er niet over uitweiden welk een heilig beven onze ziele telkens vervult.’ 8 Begin februari 1936 beloofde de Heere aan Mientje dat Hij over haar zou waken. Ze lag ’s nachts wakker en kreeg werkzaamheden, ‘gebukt en gebogen onder de zware oordelen’. Daaronder zuchtte ze ‘met een heilig beven onder de tuchtroede’. ‘Daar kwam de Heere ons zeer zoet te bemoedigen en aan te spreken: Uwe ziel zal Hij bewaren. O, dat gelovig zich verlaten op Hem.’ 9 In de loop van 1936 wees ze meerdere keren op de komende gerichten. ‘OAaltje, ’t is zo bang op aarde en het wordt zeer bang. Als de wolken vol geworden zijn, storten ze plasregens uit op de aarde’ (18 juni 1936). 10 Op 28 oktober 1936 aan L.J. Potappel en J.W. Slager te Stavenisse: ‘Verder zien we niet anders dan het rechtvaardig oordeel des Heeren over ons nog rijper en nog zwaarder worden. Zie, hoe hoog de zonde van Sodom Mientje ter Haar-Vrijdag.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==