Veilig achter het bloed

18 gelijk het werk des efods zult gij hemmaken: van goud, hemelsblauw en purper en scharlaken en van fijn getweernd linnen zult gij hem maken. Vierkant zal hij zijn, en verdubbeld; een span zal zijn lengte zijn en een span zijn breedte. En gij zult vervullende stenen daarin vullen, vier rijen stenen: een rij van een sardis, een topaas en een karbonkel; dit is de eerste rij. En de tweede rij van een smaragd, een saffier en een diamant. En de derde rij, een hyacint, agaat en amethist. En de vierde rij van een turkoois en een sardonyx en een jaspis; zij zullen met goud ingevat zijn in hun vullingen. En deze stenen zullen zijn met de twaalf namen der zonen van Israël, met hun namen; zij zullen als zegelen gegraveerd worden, elk met zijn naam; voor de twaalf stammen zullen zij zijn. Gij zult ook aan de borstlap gelijkeindigende ketentjes van gedraaid werk uit louter goud maken. Gij zult ook aan de borstlap twee gouden ringen maken en gij zult de twee ringen aan de twee einden van de borstlap zetten. Dan zult gij de twee gedraaide gouden ketentjes in de twee ringen doen, aan de einden van de borstlap. Maar de twee einden der twee gedraaide ketentjes zult gij aan die twee kasjes doen en gij zult ze zetten aan de schouderbanden van de efod, recht op de voorste zijde van dien. Gij zult nog twee gouden ringen maken en zult ze aan de twee einden van de

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==