De Heere is mijn Deel

12 in een zekere bevindelijke mate in te schatten. De schrijver heeft geprobeerd de gehele rijkdom van de gelovige samen te brengen – de rijkdom die God in waarheid in bewaring heeft gegeven – in Jezus. Hij is er diep en ernstig van overtuigd dat het gebrek aan een eenvoudiger zicht op Christus en een meer rechtstreekse toepassing van de genoegzaamheid van Hem als Middelaar – in een meer rechtstreekse omgang met de Vader door de Zoon, in Wie naar Zijn welbehagen al de volheid zou wonen – er de oorzaak van is dat er zo veel schraalheid in de ziel is. Het is er de oorzaak van dat de geestelijke kracht uitgeput raakt en er bij velen van de gelovigen zoveel matheid in de liefde is. De lichtpunten waarin God in Christus als het Deel van de gelovige mag worden beschouwd, waren vele en nodigend. De schrijver is misschien in zijn keuze niet zo gelukkig geweest,maar hij vertrouwt erop dat zijn bladzijden althans iets van een zwakke afspiegeling zullen bieden van de onnaspeurlijke rijkdom van Christus. Daarop mag de zwakste ziel, de ziel die in het donker verkeert, maar wel in Christus gelooft en Christus liefheeft, met een persoonlijke aanspraak komen, en zeggen: Alles is van mij, want ik ben van Christus, en Christus is van God. Brighton, november 1870

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==