Leer ons onze dagen tellen

11 1. De beste welstand Oefening over 2 Koningen 4:26b Voorafspraak Hoewel adamskinderen in het algemeen maar al te weinig met elkaars welzijn te doen hebben en daar belang in stellen, zo is het toch doorgaans de vraag, als men elkaar na langere of kortere afwezigheid ontmoet, of het nog wél is met de persoon, het huisgezin, het vee en de goederen. Onze vraag evenwel maakt de koele en liefdeloze gesteldheid van de vrager maar al te dikwijls duidelijk openbaar. In plaats dat wij het eeuwige welzijn van onszelf en onze naaste vóór en boven alle dingen zouden behar- tigen, vragenwij doorgaans maar naar dingen die van het minste gewicht zijn. En de dingenwaar een eeuwig wel- of kwalijk gaan aan verbonden is, daar denken wij niet aan of wij durven er niet naar te vragen. Daarom is het maar doorgaans dat er gevraagd wordt, niet: ‘Wat zegt gij van uzelven?’ (Joh. 1:22), of: ‘Wat dunkt u van den Christus?’ maar integendeel: Bent u en zijn de uwen nog gezond? Hoe gaat het met de prijs van het vette en magere vee? Is er nogal aardig wat gras in het land? Hoe staat het koren op het veld en hoe hoog is de markt daarvan? Welke prijs geldt de kaas? Zijn de effecten gerezen of zijn ze gedaald? Hoe is het in Italië en Frankrijk? Enzovoort, enzovoort. Onze welstand voor tijd en eeuwigheid zal toch in iets an- ders dan in tijdelijke gezondheid, aardse rijkdom of natuurlijke schranderheid moeten gezocht worden. Het zal bij ons waar- heid in het binnenste moeten zijn. Wij moeten veranderd en

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==